Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe, geducht is Hij, meer dan alle goden. De goden van de volken zijn minder dan niets, maar de HEER:
Hij heeft de hemel gemaakt. Glans en glorie gaan voor Hem uit, macht en luister vullen Zijn woning.
Erken de HEER, stammen en volken, erken de HEER, Zijn majesteit en macht, erken de HEER, de majesteit van Zijn naam, draag geschenken voor Hem aan.
Buig u voor de HEER in Zijn heilige glorie, huiver, heel de aarde, wanneer Hij verschijnt. Vast staat de wereld, ze wankelt niet. Laat de hemel zich verheugen, de aarde juichen. Zeg onder de volken:
“De HEER is Koning.”
Laat bruisen de zee en het leven dat haar vult, laat het veld juichen en alles wat daar groeit, en laten de bomen jubelen voor de HEER, want Hij is in aantocht, als Rechter der aarde.
Loof de HEER, want Hij is goed, eeuwig duurt Zijn trouw.
Zeg:
“Red ons, God, onze Redder, bevrijd ons en breng ons bijeen uit de andere volken, dan loven wij Uw heilige naam en verkondigen trots Uw roem. Geprezen zij de HEER, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid.”’
En het hele volk antwoordde:
‘Amen!’ en ‘Prijs de HEER!’
David stelde dus Asaf en zijn verwanten aan om dagelijks de dienst bij de ark van het verbond met de HEER te verzorgen, waarbij ze de voorschriften voor de afzonderlijke dagen in acht moesten nemen. De bewaking vertrouwde hij toe aan Obed-Edom en Chosa en hun verwanten, achtenzestig poortwachters; Obed-Edom was een zoon van Jedutun. Sadok en de overige leden van de priesterfamilie werden aangesteld voor de tabernakel van de HEER op de offerhoogte van Gibeon. Daar moesten ze iedere dag ’s ochtends en ’s avonds op het brandofferaltaar brandoffers brengen aan de HEER en alle overige handelingen uitvoeren die zijn voorgeschreven in de wet die de HEER voor Israël heeft uitgevaardigd. Heman en Jedutun en andere officieel benoemde personen moesten daar de HEER loven met de woorden:
‘Eeuwig duurt Zijn trouw.’ Zij, Heman en Jedutun, bewaarden de trompetten, cimbalen en andere instrumenten waarop voor God muziek gemaakt werd. De zonen van Jedutun bewaakten de poort.
Hierna ging iedereen terug naar huis. Ook David ging naar huis, om zijn familie en bedienden te zegenen.